Eerste aanleg - enkelvoudig Civiel recht overig (2024)

  • Home
  • Zoeken
  • Nieuws
  • Over ons
  • Eerste aanleg - enkelvoudig Civiel recht overig (1)
  • Eerste aanleg - enkelvoudig Civiel recht overig (2)

Zoeken naar rechterlijke uitspraken en jurisprudentie

Via Uitspraken.nl kunt u eenvoudig zoeken in onze online uitspraken databank door het invoeren van één of meerdere trefwoorden. Het is uiteraard ook mogelijk om te zoeken op wetsartikelen, zaaknummer, ECLI nummer of het oude LJN nummer.

6 maart 2024

ECLI:NL:RBLIM:2024:1112

Op 6 maart 2024 heeft de Rechtbank Limburg een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van civiel recht. Het zaaknummer is 9381032 CV EXPL 21-3859, bekend onder ECLI code ECLI:NL:RBLIM:2024:1112. De plaats van zitting was Maastricht.

Soort procedure

Eerste aanleg - enkelvoudig

Instantie

Rechtbank Limburg

Rechtsgebied

Civiel recht » Civiel recht overig

Zaaknummer(s)

9381032 CV EXPL 21-3859

Datum uitspraak

6 maart 2024

Datum gepubliceerd

11 maart 2024

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: 9381032 CV EXPL 21-3859

Vonnis van de kantonrechter van 6 maart 2024

in de zaak van

[eiser]

,

wonend aan de

[adres]

,

[woonplaats]

,

eiser,

gemachtigde mr. drs. S.O. Voogt,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GDO B.V.,

statutair gevestigd te Kerkrade en kantoorhoudend aan de Albert Thijsstraat 67, 6471 WX Eygelshoven,

gedaagde,

gemachtigde drs. P.J.A.A. Wassen.

Partijen zullen hierna

[eiser]

en GDO genoemd worden.

1

De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding met producties 1 tot en met 16

de conclusie van antwoord met producties A tot en met D

de conclusie van repliek met producties 17 tot en met 37

de conclusie van dupliek met producties E tot en met G

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2

De feiten

2.1.

[eiser]

, geboren op

[geboortedatum]

1958, is op 16 oktober 1985 in dienst getreden van

[bedrijfsnaam]

. Op 1 oktober 1986 is

[bedrijfsnaam]

overgenomen door Stork Mufac.

2.2.

Bij brief van 18 juli 2001 heeft

[eiser]

de arbeidsovereenkomst bij Stork opgezegd per 30 september 2001 (productie C conclusie van antwoord).

2.3.

Van 1 oktober 2001 tot en met 30 november 2001 heeft

[eiser]

bij PI Tooling gewerkt.

2.4.

[eiser]

is op 1 januari 2002 in dienst getreden van Stork Mobiel, later genaamd HiTecs.

2.5.

Op 1 januari 2003 is

[eiser]

in dienst getreden van Koninklijke Machinefabriek Stork B.V., hierna te noemen: KMS (productie A conclusie van antwoord en randnummer 6 conclusie van repliek).

2.6.

Op 12 juni 2003 is KMS overgenomen door Stork GDO. Iedereen die op 31 mei 2003 in dienst is van KMS, onder wie

[eiser]

, krijgt een arbeidsovereenkomst met Stork GDO, die later haar naam wijzigt in GDO. In deze arbeidsovereenkomst tussen

[eiser]

(werknemer) en Stork GDO (werkgever) staat voor zover relevant (productie 3 dagvaarding):

“(…) de werknemer op 31 mei 2003 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (…) had met de Koninklijke Machinefabriek Stork B.V. (“KMS”), alwaar de werknemer werkzaam was binnen het bedrijfsonderdeel “Stork GDO”;

het hiervoor genoemde bedrijfsonderdeel bij overeenkomst van 12 juni 2003 tussen KMS en de werkgever (toevoeging kantonrechter: Stork GDO) is overgegaan op de werkgever (toevoeging kantonrechter: Stork GDO) en dat aldus uit hoofde van artikel 7:662 e.v. BW alle rechten en verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst van rechtswege zijn overgegaan op de werkgever (toevoeging kantonrechter: Stork GDO) (…)”

2.7.

Voorts heeft de heer

[naam directeur]

, directeur van Stork GDO, bij brief van 16 juni 2003 aan

[eiser]

bericht (productie 4 dagvaarding):

“ (…) Hiermee bevestigen wij, dat u met terugwerkende kracht per 1 juni 2003 in dienst treedt bij Stork GDO B.V..

Deze indiensttreding is onderdeel van de overname door Stork GDO B.V. van de Stork GDO activiteiten van de Koninklijke Machinefabriek Stork B.V. (KMS BV).

Uw dienstverband met Stork GDO is een ononderbroken voortzetting van uw dienstverband met de KMS B.V. (…)”

2.8.

Op 17 december 2013 is

[eiser]

arbeidsongeschikt geraakt.

2.9.

Op 14 december 2015 is

[eiser]

104 weken arbeidsongeschikt en eindigt voor GDO de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte.

[eiser]

ontvangt sindsdien een WIA-uitkering.

2.10.

Sedert 14 december 2018 ontvangt

[eiser]

een IVA-uitkering.

2.11.

Op 6 december 2019 heeft

[eiser]

GDO verzocht de arbeidsovereenkomst te beëindigen onder toekenning van een transitievergoeding (productie 6 dagvaarding).

2.12.

GDO heeft daarmee niet ingestemd. GDO wenst enkel medewerking te verlenen aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst mits de transitievergoeding volledig gecompenseerd wordt door het UWV.

[eiser]

is niet akkoord gegaan met de door GDO gestelde voorwaarde van volledige compensatie van de transitievergoeding door het UWV.

3

Het geschil

3.1.

Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert

[eiser]

bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van GDO tot betaling van:

het netto equivalent van € 55.461,54 bruto dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling,

€ 1.329,62 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten exclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling,

de proceskosten.

3.2.

GDO heeft verweer gevoerd.

3.3.

Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover relevant - worden ingegaan.

4

De beoordeling

4.1.

Wat partijen in deze procedure kort gezegd verdeeld houdt is de vraag of GDO mee dient te werken aan beëindiging van het slapend dienstverband van

[eiser]

onder toekenning van een vergoeding gelijk aan de transitievergoeding dan wel of GDO aan het voorstel van

[eiser]

om het slapende dienstverband te beëindigen de voorwaarde mag verbinden dat de transitievergoeding alleen betaald wordt wanneer deze door het UWV volledig wordt gecompenseerd. Verder discussiëren partijen over de hoogte van de transitievergoeding. Deze discussie spitst zich allereerst toe op het antwoord op de vraag of er sprake is van opvolgend werkgeverschap en ten tweede of GDO gehouden is de hogere vergoeding (berekend conform de methodiek van voor 1 januari 2020) aan

[eiser]

te betalen of de lagere vergoeding (berekend conform de methodiek per 1 januari 2020 zoals geïntroduceerd door de Wab).

4.2.

In de Xella-uitspraak (ECLI:NL:HR:2019:1734) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat als uitgangspunt geldt dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van een slapend dienstverband met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding mits voldaan is aan de vereisten van artikel 7:669 lid 1 en 3 aanhef en onder b BW. Daarbij geldt dat die vergoeding niet meer behoeft te bedragen dan hetgeen aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen. Op dit uitgangspunt moet een uitzondering worden aanvaard als - op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden - de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst.

4.3.

Partijen twisten er niet over dat

[eiser]

een voorstel heeft gedaan tot beëindiging van zijn slapende dienstverband onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. De kantonrechter is van oordeel dat uit r.o. 2.7.3. van de Xella-beschikking van de Hoge Raad volgt dat de vraag of voldaan is aan de vereisten van artikel 7:669 lid 1 en lid 3 aanhef en onder b BW beantwoord dient te worden aan de hand van de feiten en omstandigheden op het moment dat de werknemer aan de werkgever het voorstel doet tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden; in dit geval 6 december 2019 (r.o. 2.11.). Vaststaat dat

[eiser]

op dat moment al langer dan 104 weken arbeidsongeschikt was, er in de periode van 26 weken nadat de periode van twee jaar arbeidsongeschiktheid was verstreken geen herstel is opgetreden en binnen die periode de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kon worden verricht en zulks ook niet aannemelijk was. Vaststaat dat

[eiser]

een IVA-uitkering ontvangt, hetgeen betekent dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Het vorenstaande brengt met zich dat op het moment dat

[eiser]

het beëindigingsvoorstel deed aan de vereisten van artikel 7:669 lid 1 en lid 3 aanhef en onder b BW voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid was voldaan. GDO was, op grond van goed werkgeverschap in de zin van artikel 7:611 BW en in lijn met de Xella-uitspraak in beginsel gehouden om in te stemmen met het voorstel van

[eiser]

tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een vergoeding.

4.4.

Uit de arresten van de Hoge Raad (HR 21 januari 2022 ECCLI:NL:HR:2022:63 en HR 11 november 2022 ECLI:NL:HR:2022:1575) volgt dat niet meer aan de orde is de vraag of GDO aan het voorstel van

[eiser]

om de arbeidsovereenkomst te beëindigen de voorwaarde mag verbinden dat de vergoeding (ter hoogte van de transitievergoeding) alleen betaald wordt wanneer deze door het UWV volledig wordt gecompenseerd. GDO mocht geen voorwaarden aan het voorstel van

[eiser]

verbinden, doch heeft inmiddels ook de duidelijkheid dat de Wet Compensatie Transitievergoeding (WCT) ook hier van toepassing is.

4.5.

Voor zover aan

[eiser]

een vergoeding gelijk aan de transitievergoeding toekomt, twisten partijen over de hoogte daarvan. Bij de berekening van de transitievergoeding is de duur van het dienstverband van belang. Partijen verschillen hierover van mening. Volgens

[eiser]

is zijn dienstverband op 16 oktober 1985 aangevangen. GDO betwist dit en stelt dat een onderbreking van meer dan drie maanden ertoe heeft geleid dat de keten van arbeidsovereenkomsten is onderbroken en dat er geen sprake is van opvolgend werkgeverschap, zodat het dienstverband op 1 januari 2003 is aangevangen.

4.6.

Het standpunt van GDO dat er vanaf de periode dat

[eiser]

de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd sprake is geweest van een onderbreking van meer dan drie maanden, kan geen standhouden. Het is overduidelijk dat de door de gemachtigde van

[eiser]

(Achmea Rechtsbijstand) in haar verweerschrift van 20 mei 2014 (productie D conclusie van antwoord) genoemde periode van vier maanden berust op een omissie. Immers vaststaat dat

[eiser]

per 30 september 2001 de arbeidsovereenkomst bij Stork heeft opgezegd (r.o. 2.2.), van 1 oktober 2001 tot en met 30 november 2001 bij PI Tooling heeft gewerkt (r.o. 2.3.) en op 1 januari 2002 bij Stork Mobiel in dienst is getreden (r.o. 2.4.). Daaruit volgt dat er sprake is geweest van een onderbrekingsperiode van exact drie maanden. Ook de polisadministratie van het UWV (productie 14 dagvaarding) geeft een periode van drie maanden aan. Nu artikel 7:668a oud BW spreekt van “niet meer dan drie maanden” is de keten van arbeidsovereenkomsten niet doorbroken. Dat het

[eiser]

zelf was, als werknemer, die zijn arbeidsoveenkomst opzegde, doet hier verder niet aan af.

4.7.

Voorts dient beoordeeld te worden of er sprake is van opvolgend werkgeverschap, zoals

[eiser]

stelt en GDO betwist.

4.8.

Op grond van artikel 7:673 lid 4 sub b BW moeten voorafgaande arbeidsovereenkomsten worden meegeteld indien de werknemer achtereenvolgens in dienst is geweest bij verschillende werkgevers die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn. Ten aanzien van de vraag of sprake is van opvolgend werkgeverschap geldt thans een andere toets dan voor de invoering van de WWZ per 1 juli 2015. De Hoge Raad heeft in het arrest van 17 november 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2905) bepaald dat mogelijke gevallen van opvolgend werkgeverschap van vóór 1 juli 2015 moeten worden beoordeeld aan de hand van de toen geldende criteria uit het arrest Van Tuinen/Wolters. In dit geval hebben de wisselingen van werkgever vóór 1 juli 2015 plaatsgevonden. Of er sprake is van opvolgend werkgeverschap, en dus de vraag of de dienstjaren vóór 1 januari 2003 moeten worden meegeteld bij de berekening van de transitievergoeding, moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf van het arrest Van Tuinen/Wolters. De maatstaf luidt dat van opvolgend werkgeverschap sprake is indien:

de nieuwe overeenkomst wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eist als de vorige overeenkomst, en

tussen de nieuwe werkgever en de vorige werkgever zodanige banden bestaan dat het inzicht dat de vorige werkgever op grond van zijn ervaringen in de (hoedanigheden en geschiktheid van de) werknemer heeft gekregen in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever (het zogenaamde bandencriterium).

4.9.

[eiser]

heeft in de dagvaarding en nader bij repliek uitvoerig gemotiveerd en met documenten onderbouwd dat hij

nagenoeg steeds dezelfde werkzaamheden heeft verricht

(dagvaarding randnummer 4) en dat aan de opvolgend werkgever in redelijkheid de ervaringen van de voorgaande werkgever aan de opvolgend werkgever kunnen worden toegerekend. Ook na verdere toelichting en onderbouwing bij repliek, beperkt GDO zich slechts tot een blote betwisting van deze stelling en de onderbouwende documenten.

4.10.

GDO had daar in deze kwestie echter niet mee kunnen volstaan. Nu GDO haar betwisting van de stellingen en de onderbouwing daarvan door

[eiser]

volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd, zal de kantonrechter GDO ook niet meer toelaten tot het (tegen)bewijs daarvan en gaat de kantonrechter uit van de juistheid van die stellingen.

4.11.

Ten slotte dient in het kader van de hoogte van de (transitie)vergoeding ook nog beoordeeld te worden of deze berekend dient te worden conform artikel 7:673 BW zoals dat gold voor of na invoering van de Wab. Voor wat betreft de hoogte van de vergoeding heeft de Hoge Raad in de Xella-beschikking geoordeeld dat deze vergoeding tenminste gelijk is aan het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen. In dit geval had de arbeidsovereenkomst op 15 december 2015 kunnen worden beëindigd. Verder heeft

[eiser]

op 6 december 2019, aldus voor 1 januari 2020, aan GDO een voorstel gedaan om over te gaan tot beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Het vorenstaande brengt met zich dat de hoogte van de transitievergoeding dient te worden berekend volgens de methodiek van voor 1 januari 2020.

4.12.

Het bovenstaande betekent dat de vorderingen van

[eiser]

worden toegewezen, met dien verstande dat betaling binnen 10 dagen na

betekening

van het vonnis dient te volgen en – nu

[eiser]

niets dan wel onvoldoende heeft gesteld met betrekking tot de datum van opeisbaarheid – toewijzing van de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden. GDO heeft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten niet betwist, zodat ook deze kunnen worden toegewezen.

4.13.

GDO zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van

[eiser]

als volgt vastgesteld:

- kosten van de dagvaarding

137,36

- griffierecht

507,00

- salaris gemachtigde

?1.630?,00????

(2,00 punten × tarief € 815,00)

Totaal

?2.274,36?????

5

De beslissing

De kantonrechter

5.1.

veroordeelt GDO om binnen 10 dagen na betekening van dit vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan

[eiser]

te betalen het netto equivalent van een bedrag van € 55.461,54 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2021 tot de dag van volledige betaling;

5.2.

veroordeelt GDO om binnen 10 dagen na betekening van dit vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan

[eiser]

te betalen een bedrag van € 1.329,62, exclusief BTW, ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2021 tot de dag van volledige betaling;

5.3.

veroordeelt GDO in de proceskosten, aan de zijde van

[eiser]

tot dit vonnis vastgesteld op € 2.274,36?;

5.4.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

5.5.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.

CJ

'); $("#divLeeg").show(); } } else { $("#divLeeg").html('

Om met dossiers te kunnen werken dient u ingelogd te zijn.

Klik hier om in te loggen
of klik hier om u gratis te registreren.

'); $("#divLeeg").show(); $("#divDossier").hide(); } }); function refreshDossiers() { $.ajax({ type: "POST", url: "/service/dossier.ashx", data: 'v=7&g=' + $('#ctl00_cpSidebar_ccDossiers_txtGUID').val(), dataType: "json", success: function(response) { buildDropDownMenu(response) } }); } function buildDropDownMenu(data) { var html = ''; if (data.dossiers.length == 0) html += ''; else { $.each(data.dossiers, function(index, item) { html += '

  • ' + item.titel + ' (' + item.aantal + ')
  • ' }) } $("#divDropDownMenu").html(html); } function addUitspraak(dossierId) { $.ajax({ type: "POST", url: "/service/dossier.ashx", data: 'v=3&uid=' + $('#ctl00_cpSidebar_ccDossiers_txtUitspraakId').val() + '&di=' + dossierId + '&g=' + $('#ctl00_cpSidebar_ccDossiers_txtGUID').val(), dataType: "html", success: function(dossierId) { getDossier(dossierId); refreshDossiers(); } }); } function getDossier(dossierId) { laatsteDossierId = dossierId; if (laatsteDossierId == 0) { setGeenDossierGeselecteerd(); return false; } $.ajax({ type: "POST", url: "/service/dossier.ashx", data: 'v=2&di=' + dossierId + '&g=' + $('#ctl00_cpSidebar_ccDossiers_txtGUID').val(), dataType: "json", success: function(response) { buildDossier(dossierId, response) } }); } function buildDossier(dossierId, data) { $("#divLeeg").hide(); $('#ctl00_cpSidebar_ccDossiers_divSelecteerDossier').show(); $("#divDossier").show(); $("#divDossierTitel").html(''); $("#divDossierToolbar").html('Eerste aanleg - enkelvoudig Civiel recht overig (5)'); $('#hypDossiers').text(data.titel); var html = ''; if (data.uitspraken.length == 0) html += '

    Dit dossier bevat nog geen uitspraken. Klik bij een uitspraak op een dossier icoon om een uitspraak toe te voegen.

    '; else { $.each(data.uitspraken, function(index, item) { html += '

    ' html += '

    ' + item.titel + '

    '; html += '

    ' html += '

    ' + item.datumuitspraak + '

    ' html += '

    ' + item.ecli + '

    ' html += '

    ' html += '

    ' }) } $("#divUitspraken").html(html); } function addDossier() { $.ajax({ type: "POST", url: "/service/dossier.ashx", data: 'v=4&dt=' + $('#ctl00_cpSidebar_ccDossiers_txtTitelNieuw').val() + '&g=' + $('#ctl00_cpSidebar_ccDossiers_txtGUID').val(), dataType: "html", success: function(dossierId) { $('#ctl00_cpSidebar_ccDossiers_divSelecteerDossier').slideDown('slow'); $('.dsrfrmnewctr').slideUp('slow'); getDossier(dossierId); refreshDossiers(); refreshParent(); } }); } function updateTitle(o, id) { $.ajax({ type: "POST", url: "/service/dossier.ashx", data: 'v=1&g=' + $('#ctl00_cpSidebar_ccDossiers_txtGUID').val() + '&dt=' + o.value + '&di=' + id, dataType: "html", async: true, success: function(dossierId) { refreshDossiers(); refreshParent(); getDossier(dossierId) } }); } function deleteDossier(di) { $("#dialog").dialog({ modal: true, width: 400, height: 176, text: 'Hallo', title: 'Dossier verwijderen', zIndex: 10000, autoOpen: true, dialogClass:'dialog', resizable: false, buttons: { "Ja": function() { $(this).dialog("close"); $.ajax({ type: "POST", url: "/service/dossier.ashx", data: 'v=5&di=' + di + '&g=' + $('#ctl00_cpSidebar_ccDossiers_txtGUID').val(), dataType: "html", success: function() { laatsteDossierId = 0; setGeenDossierGeselecteerd(); refreshDossiers(); refreshParent(); } }); }, "Nee": function() { $(this).dialog("close"); } } }); } function setGeenDossierGeselecteerd() { $("#hypDossiers").text("Selecteer een dossier"); $("#divLeeg").show(); $("#divDossier").hide(); $("#divLeeg").html('

    U heeft geen dossier geselecteerd.

    '); } function deleteUitspraak(di, ui) { $.ajax({ type: "POST", url: "/service/dossier.ashx", data: 'v=6&di=' + di + '&uid=' + ui + '&g=' + $('#ctl00_cpSidebar_ccDossiers_txtGUID').val(), dataType: "html", success: function() { getDossier(di); refreshDossiers(); } }); } function showNieuwDossier() { $('#ctl00_cpSidebar_ccDossiers_txtTitelNieuw').val('

    '); $(".dsrfrmnewctr").slideDown('slow'); }

    Nieuw dossier toevoegen

    Annuleren

    Weet u zeker dat u dit dossier en de uitspraken die hierin zijn opgenomen wilt verwijderen?

    Andere uitspraken Civiel recht overig, Eerste aanleg - enkelvoudig

    Eerste aanleg - enkelvoudig civiel recht

    13-6-2024

    ECLI:NL:OGEAC:2024:104

    Termijnstelling keuze aanvaarding/verwerping nalatenschap. Artikel 4:192 lid 2 BW

    Eerste aanleg - enkelvoudig civiel recht

    13-6-2024

    ECLI:NL:RBDHA:2024:9216

    Verhuurder wijst verzoek om indeplaatsstelling van huurder af. Geen misbruik van bevoegdheid en o...

    Eerste aanleg - enkelvoudig civiel recht

    12-6-2024

    ECLI:NL:RBAMS:2024:3461

    Rekeninghouder is haar volledige saldo verloren aan phishing fraude en verlangt dat de bank dit v...

    Eerste aanleg - enkelvoudig civiel recht

    12-6-2024

    ECLI:NL:RBROT:2024:5176

    Proceskostenzekerheidsincident en bevoegdheidsincident. In hoodzaak Surinaamse eiseres en Nederla...

    Eerste aanleg - enkelvoudig civiel recht

    12-6-2024

    ECLI:NL:RBROT:2024:5175

    Aanvaring op het Calandkanaal van zeeschip met binnenvaartmotortanker. Schuld van 100% van binnen...

    Eerste aanleg - enkelvoudig Civiel recht overig (2024)

    References

    Top Articles
    Latest Posts
    Article information

    Author: Jerrold Considine

    Last Updated:

    Views: 5760

    Rating: 4.8 / 5 (58 voted)

    Reviews: 81% of readers found this page helpful

    Author information

    Name: Jerrold Considine

    Birthday: 1993-11-03

    Address: Suite 447 3463 Marybelle Circles, New Marlin, AL 20765

    Phone: +5816749283868

    Job: Sales Executive

    Hobby: Air sports, Sand art, Electronics, LARPing, Baseball, Book restoration, Puzzles

    Introduction: My name is Jerrold Considine, I am a combative, cheerful, encouraging, happy, enthusiastic, funny, kind person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.